De mobiliteitstransitie raakt aan een groot aantal maatschappelijke thema’s. Van klimaatverandering en ruimtelijke ordening tot sociale vraagstukken als eenzaamheid en gezond leven. Geen wonder dat ook gemeenten zich momenteel volop willen inzetten voor de transitie. Een integrale landelijke aanpak is daarbij van groot belang, weet Carolin Röther van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). “Je bereikt meer als je samen naar nieuwe oplossingen zoekt.”
De VNG vertegenwoordigt 342 Nederlandse gemeenten, ieder met hun eigen lokale uitdagingen. Ook als het gaat om mobiliteit. Toch is er bij dit laatste onderwerp sprake van een groot gedeeld belang, vertelt Carolin Röther, teamleider Mobiliteit bij de VNG. “Vroeger ging het bij mobiliteit vooral over het dichtslibben van grote steden en het oplossen van files. In de laatste jaren zijn thema’s als klimaat, bereikbaarheid en leefbaarheid veel belangrijker geworden. En worden mobiliteitsoplossingen meer in samenhang gezien met gebiedsontwikkeling. Die bredere blik op mobiliteit zorgt ervoor dat de transitie ook in landelijke gebieden steeds hoger op de agenda staat.”
Verschillende accenten per gemeente
Hoewel het belang van de mobiliteitstransitie dus landelijk wordt gevoeld, bestaan er tussen gemeenten verschillen in behoeften en uitdagingen. Waar in steden bijvoorbeeld autoluwe binnensteden vaak onderwerp van gesprek zijn, is in plattelandsgemeenten de verschraling van het ov een belangrijk thema. Die verschillen zorgen ervoor dat elke gemeente het accent legt op andere oplossingen. “Van werkgeversaanpak en snelfietspad tot deelmobiliteit en doelgroepenvervoer. Er zijn allerlei ‘smaken’. Mobiliteit is daarbij geen doel op zich. Het gaat om het kunnen bereiken van voorzieningen.”
Aan gevoel van urgentie en praktische oplossingen ontbreekt het dus niet. Toch stelt de mobiliteitstransitie gemeenten voor allerlei uitdagingen. De VNG vervult daarbij een verbindende rol en werkt vanuit drie pijlers: kennisdeling, uitvoeringsondersteuning en belangenbehartiging. “Als koepelorganisatie krijgen we signalen van gemeenten, zoals knelpunten in wetgeving of financiering”, vertelt Röther. “Gemeenten maken bijvoorbeeld kosten voor de handhaving van emissievrije zones. Maar de opbrengsten, in de vorm van boetes, gaan naar het Rijk. Dat vinden we niet eerlijk. Zoiets kaarten we dan aan bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Ook informeren we onze achterban over nieuw beleid dat er mogelijk aan komt, zodat gemeenten zich daar tijdig op kunnen voorbereiden.”
Een voorbeeld van dat nieuwe beleid is de invoering van betalen naar gebruik. “We zijn hier als VNG voorstander van. Maar wel op een eerlijke manier, dat wil zeggen op basis van plaats en tijd. Dus niet alleen een prijsprikkel die automobilisten stimuleert om buiten de spits te rijden, maar ook een tariefverschil tussen stad en platteland. Want de vlakke heffing die het kabinet nu wil invoeren, is nadelig voor het landelijk gebied. Daar moeten mensen verder rijden om voorzieningen te bereiken en zijn er vaak geen of minder alternatieven. Juist daar zou je wat ons betreft dus een lager tarief moeten hanteren, anders worden mensen die al in het nadeel zijn extra gestraft.”
Gedragsverandering
De mobiliteitstransitie gaat voor een groot deel ook om gedragsverandering. En ook hierin kan de VNG als koepelorganisatie een belangrijke bijdrage leveren. Gemeenten, in stedelijk én landelijk gebied, zijn immers vaak met dezelfde soort uitdagingen bezig. “Denk aan thema’s als verkeersveiligheid, datagebruik, het onderhoud van infrastructuur of de inrichting van de laadinfrastructuur. Soms zitten gemeenten met heel praktische vragen, bijvoorbeeld: hoe ga je om met ‘laadpaalklevers’? Gemeenten kunnen daarbij onderling van elkaar leren. Wij proberen dat te faciliteren. We organiseren bijvoorbeeld webinars of bijeenkomsten of delen adviezen of best practices.”
Een van die best practices is bewoners laten meedenken over de inrichting van hun wijk. Want daar is ruimte vaak schaars. Er is bijvoorbeeld plek voor óf een parkeerplaats óf een speelruimte. “Als je bewoners hierover laat meedenken, realiseren ze zich dat niet alles kan. Zo vergroot je het begrip. Ook pilots kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Winkeliers en horecaondernemers zijn vaak geen voorstanders van autoluwe zones, dat zien ze als bedreiging voor hun omzet. Maar uiteindelijk blijkt zo’n autoluwe zone voor ondernemers juist ook voordelen te hebben. Mensen die lopend in plaats van autorijdend een winkelstraat ingaan blijven bijvoorbeeld stilstaan bij een etalage. En een terras zonder voorbijrazend verkeer kan wel eens aantrekkelijker blijken dan mét. Je weet wel wat je mist. Maar niet altijd wat je ervoor terug kunt krijgen.”
Regionale Mobiliteitsprogramma’s
Dit soort voorbeelden laten zien wat de waarde van kleinschalige lokale initiatieven is voor de mobiliteitstransitie. Tegelijkertijd liggen er ook grote infrastructurele uitdagingen, waaronder een grote vervangingsopgave. “Naar het beheer en onderhoud van rijkswegen gaat de komende jaren heel veel geld. Maar 80% van de wegen is decentraal. Dat wordt nog wel eens vergeten. Gemeenten zijn op dit moment onvoldoende in staat het onderhoud van hun wegen te bekostigen.”
Gemeenten kijken naar mobiliteit in samenhang. Het is een van de redenen dat de VNG meer invulling wil geven aan de Regionale Mobiliteitsprogramma’s (RMP’s), een instrument dat voortkomt uit het Klimaatakkoord en een kapstok vormt voor mobiliteitsbeleid in de regio. In het RMP maken gemeenten, provincies en regionale partners een analyse van hun mobiliteitssysteem en stellen ze ambities en doelstellingen voor de verduurzaming daarvan.
“Mobiliteit overstijgt thema- en gemeentegrenzen”, weet Röther. “Als je bijvoorbeeld een autobrug renoveert, denken wij dat het goed is om ook meteen naar de mogelijkheden van een fiets- en wandelpad te kijken. En als je een emissievrije zone instelt, betrek daar dan ook werkgevers bij. RMP’s helpen oplossingen aan elkaar te verbinden, van werkgeversaanpak tot subsidie voor elektrisch vervoer. En maken het mogelijk om te bepalen wie wat doet.”
Brede visie op mobiliteit van de toekomst
De praktijk is bijvoorbeeld dat infrastructurele oplossingen te duur zijn voor gemeenten en kleine provincies. Terwijl lokale en regionale oplossingen wel helpen om rijkswegen te ontlasten. “Centrale en decentrale overheden kunnen gezamenlijk bepalen hoe beschikbare gelden zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. De uitdaging daarbij is om niet te kiezen voor een paar grote projecten, wat qua governance nu eenmaal makkelijker is dan heel veel kleintjes.”
Röther is dan ook blij dat het ministerie werkt aan een brede visie op de toekomst van mobiliteit. Dat doen ze in overleg met veel verschillende partijen en ook de VNG is gesprekspartner. “In een breed bestuurlijk netwerk denken we samen na over de mobiliteit van de toekomst. Over wat onze gezamenlijke doelen zijn en wat ieder van ons kan doen: het Rijk, provincies, gemeenten én werkgevers.”
Ook met de Mobiliteitsalliantie heeft Röther regelmatig contact. “We hebben bijvoorbeeld samengewerkt aan een mobiliteitsdebat met Kamerleden in aanloop naar de formatie en wisselen uit waar we mee bezig zijn. Als VNG werken we vanuit hetzelfde principe als dat van de Mobiliteitsalliantie: zoeken naar een gedeeld belang en samenwerken op basis van vertrouwen. Dan kun je meer bereiken dan nu misschien mogelijk lijkt.”